Etiqueta: Solidaridad Obrera (periódico)

  • Fundación del periódico Solidaridad Obrera

    Fundación del periódico Solidaridad Obrera.

  • Empieza el congreso fundacional de la CNT

    Casi al año de la primera iniciativa fallida, concretamente los días 30 y 31 de octubre y 1 de noviembre de 1910, Solidaridad Obrera convocó un Congreso Obrero Nacional en el Teatro Bellas Artes de Barcelona. En dicho comicio se aprobó trascender el ámbito regional catalán hacia un ámbito estatal español con el nombre de Confederación Nacional del Trabajo (CNT).

    La organización regional catalana de Solidaridad Obrera no hizo sino catalizar la aspiración generalizada de múltiples núcleos obreros de todo el país que de nuevo aspiraban a estructurar una organización nacional. Se habían dirigido en este sentido al consejo de Solidaridad Obrera de Cataluña, la Federación Extremeña, los obreros agrícolas de la región valenciana, las federaciones de la Coruña, Zaragoza, Gijón y los campesinos de las comarcas de Cádiz, Jaén y Córdoba.

    Cataluña y Andalucía eran, con diferencia, las zonas regionales de mayor incidencia sindical (tanto en sus inicios como en el ciclo que transcurrió hasta el estallido de la guerra). De las 124 sociedades obreras que participaron en este primer Congreso, Cataluña aportó un total de 67 sociedades. Le seguiría, a gran distancia, pero con un peso específico considerable, Andalucía con 25. En un segundo nivel de importancia en cuanto a su presencia en el número de sociedades obreras tenemos que señalar a Asturias, Galicia y el País Valenciano. En lo que se refiere a otras regiones del resto de España su presencia en dicho Congreso era testimonial o inexistente…

    […]

    El sindicalismo fue definido no como un fin en si mismo, sino como un medio de lucha y resistencia en los antagosnismo creados por la existencia de las clases sociales. El fin era la emancipación integral de la clase trabajadora mediante la expropiación de los medios de producción pertenecientes a la patronal y la burocracia política y la consiguiente dirección propia de la producción.

    En el tema relativo a la emancipación de los trabajadores, el viejo lema de la Internacional «la emancipación de los trabajadores ha de se obra de los trabajadores mismos», halló una interpretación estrictamente literal. Se hicieron claras alusiones a la clase política:

    Los vividores de toda especie que procuran servirse de los obreros manuales para esos encumbramientos que les hacen placentera y grata la vida.

    El Congreso defendió la táctica de acción directa y la aplicación del boicot contra los propietarios que exigían depósito previo en los contratos de arrendamiento, llegándose en caso de necesidad a la huelga general de inquilinos que defendería la negativa sistemática al pago de alquileres. Se acordó reivindicar firmemente la jornada de ocho horas, anteponiéndola a la fijación de cualquier salario mínimo, dado el rápido y constante encarecimeinto de la vida.

    Sobre la huelga general, el Congreso se mostró cauteloso: la huelga general sólo podría ser revolucionaria y, en consecuencia, no debía prodigarse. Por tanto, no debería declarase para reivindicar más salario o disminución en la jornada de trabajo, sino para lograr una transformación total en la producción y distribución de los productos. Además, la huelga general postulaba su promulgación en el plano nacional, dado que en el plano local sería sofocada fácilmente.

  • Testigo de los combates del lunes

    Maandagochtend was de spanning niet meer uit te houden. Het schieten in de nabije verte duurde voort, en van onze heuvel uit zagen wij steeds meer gebouwen in brand. Thans scheen ook de Sagrada Familia rook uit te slaan, deze vreselijke stenen sigarenkoker van Gaudí, waarop de Catalanen zo trots zijn, en die eeuwig een moderne ruïne zal blijven, omdat de ondernemers geen geld meer hebben en wachten moeten totdat de armen genoeg geschonken hebben om weer verder aan dit monument van wansmaak te kunnen bouwen. Een steeds dikkere rook steeg op van de voet der torens; het brandde al urenlang, en een rooknevel hing over de gehele wijk, een uitgesproken arbeiderswijk. De kerk van Bonanova, vlak bij ons, brandde reeds sinds gisteren; een arbeider op de heuvel die enkele huizen daar vandaan woonde, vertelde ons, dat men er wapens en munitie had gevonden.

    Alles had ik eerder verwacht, dan dat de kerken tot arsenalen, forten en kazernes zouden dienen, en de kloosters, – zelfs vrouwenkloosters, – tot hoofdkwartieren van de militairen. Toch bleek de waarheid hiervan al aanstonds bij het bezoeken van die wijken, waaruit de gevechten reeds waren weggeluwd om op andere punten te worden voortgezet. Daar stonden de ooggetuigen en de bezoekers in kleine groepjes bijeen, en de eersten wezen precies aan, hoe de machinegeweren op de torens en de daken van de kerken opgesteld waren. Zij wezen ons de gaten in de tegenoverliggende muren, die alleen van die punten uit hadden kunnen ontstaan. Op de Rambla, een der drukste handelsstraten van de stad, werden de civiele voorbijgangers regelrecht onder vuur genomen van een kerk uit, die zoals kort daarop bleek, door middel van een geheime gang met een kantoorgebouw daarnaast verbonden was. De aanval bleek zorgvuldig voorbereid.

    Het rechte van wat er gebeurde kwamen wij nog altijd niet te weten. De enkele mensen die wij spraken, waren er zelf niet achter. Ieder zag slechts het accidentele van bepaalde straatgevechten, bepaalde overwinningen. Maar omtrent de politieke betekenis die dit alles bezat, tastten wij nog volkomen in het duister. Die was niet te overzien.

    Des avonds gingen wij wederom naar onze Plaza, die ditmaal drukker bevolkt bleek. Een troep jonge arbeiders stond er opgewonden te debatteren. Een paar hielden het blad van een krant in de hand, en in groepjes stonden de anderen er omheen om mee te kunnen lezen. Wij drongen ertussen, er was eindelijk nieuws!

    Het was de ‘Solidaridad Obrera’, het orgaan van de anarchisten. Wij lazen slechts de opschriften, om in het halfdonker zo snel mogelijk alles te kunnen begrijpen: ‘Arbeiders, bewapent u. Proletarische broeders, trekt als één man op ten oorl… De verraders, generaal Goded met vier van zijn medeplichtigen, gevangen genomen. Te wapen, kameraden! Ieder melde zich aan bij zijn syndicaat om wapens en munitie te ontvangen. Proletariaat van Catalonië, wij zullen gemeenschappelijk de fascistische rebellen verslaan!’

    Het blad werd ons uit de handen getrokken, maar wij hadden genoeg gezien. Plotseling raasde een vrachtauto op ons toe, vol bewapende arbeiders. Maar niemand op de Plaza was meer bang, het waren ‘de onzen’ die immers de macht in handen hadden. Men stormde om de vrachtauto heen. – ‘Salud, camaradas! Hebben jullie kranten?’

    Neen, ze hadden er geen. Een korte uitwisseling van indrukken volgde, en de auto raasde verder. Er kwam er wéér een. Ditmaal vol met blauwe uniformen. Guardia de Asalto, de spaanse storm-politie. De wagen hield stil, en ik kon nauwelijks mijn ogen geloven: zij hieven de gebalde vuist op, en groetten: ‘Salud, camaradas!’ Het was een zeldzame sensatie, deze professionele verdedigers van de machthebbers de groet te zien brengen van het uitgebuite volk. Toen wij de dag daarop een Guardia Civil (maréchaussée) een arbeider zagen omhelzen, begon alles op een sprookje te lijken.

    Toevalligerwijze bemerkten wij in een voorbijrazende auto Juanito, en nog een andere bekende, Paco. Ook zij hadden ons gezien en stopten. Wij bestormden elkander met vragen.

    Paco en Juanito waren beiden bewapend, met revolvers die zij reeds ontzekerd in de hand hielden. Een paar der inzittenden bezaten ook geweren: een jachtgeweer en een goede karabijn.

    ‘Vechten jullie niet mee?’ vroeg Juanito met ironische verbazing.

    ‘Vreemdelingen…’ zei Paco, een tikje verachtelijk.

    Maar de mannelijke ijdelheid zette hen over de lichte teleurstelling heen, dat wij slechts toeschouwers gebleven waren. En zij begonnen opgewonden de toedracht van zaken te vertellen. De officieren van een paar aan de rand van de stad liggende kazernes hadden hun manschappen getracteerd op cognac, en ze toen de straat op gecommandeerd ‘ter verdediging van de republiek.’ Bij het universiteitsgebouw vond het eerste treffen plaats, een tweede troep rukte van het Noorden aan, een derde van de haven uit. Zo zouden zij het centrum van de stad als het ware kunnen insluiten. Maar de patrouilledienst der arbeiders had goed gefunctioneerd; uit zijstraten, hoeken en portieken drongen zij te voorschijn, verschansten zich achter stenen banken en bomen, en namen de verraste soldaten onder vuur. De officieren voerden licht veldgeschut en machinegeweren aan; de kanonnen werden door er op los stormende mannen en vrouwen genomen, die ze veroverden met de blote handen, of met geen ander wapen dan knuppel en keukenmes.

    ‘Hoe zijn jullie dan aan vuurwapens gekomen?’ vroeg ik. ‘Een paar kameraden uit het havenbedrijf wisten, dat er een schip vol wapens aan een der kaden lag. Dat schip hebben we met behulp van kameraden van de F.A.I. zondagochtend in alle vroegte leeggehaald. En toen wij eenmaal de kazernes en de kloosters hadden, waarin wij stormenderhand zijn binnengedrongen, kwam er genoeg te voorschijn.’

    Juanito scheen jaren ouder geworden te zijn in die enkele uren.

    ‘De twee grootste slagen,’ sprak Paco, de bedaardere, ‘zijn op de Plaza de Cataluña en in het havenkwartier, bij de Capitanía geleverd, vanwaar de Rebellen het hoofdcommando voerden. De telefooncentrale is regelrecht belegerd en met geschutvuur genomen. Maar wij wisten, dat dit gebouw tot elke prijs in onze handen moest blijven. Aan de overkant hadden de militairen zich in het Hotel Colón sterk gemaakt. We hebben ze er ook uit gekregen, net als uit de Capitanía.’

    ‘En hoeveel verliezen?’ vroeg mijn gezel. ‘Veel. Doden en gewonden tezamen: enige honderden minstens.’

    ‘Caramba!’

    Bij de haven was Ascaso gevallen, de bekende anarchistenvoorman. C.N.T. en F.A.I. hadden de morele leiding van de tegenweer gehad. Bijna alle arbeiders droegen het zwart-rood van de Anarchistische Federatie, en de auto’s waren met hún letters beschilderd. Ook Estat Català (regionalisten) en P.O.U.M. (revolutionaire socialisten) vielen op. Van de P.S.U. (IIIde Internationale) was aanvankelijk het minst te bemerken, wat wel merkwaardig is voor een partij die zich later het breedst gemaakt heeft.

    Wij besloten elkander de volgende morgen in de stad te ontmoeten.

  • Subida en la reputación del POUM

    [Cita de Lois Cusick (1979). The anarchist millenium, memories of the Spanish revolution, 1936-37. Unpublished.]

    [On Tuesday], the city was in the grip of a complete work stoppage.

    The Patrols of Control took Montjuic fortress and trained its cannon on the Palau de la Generalitat … The block-long Popular Army poster on the communist Karl Marx House came down to reveal machine guns controlling the Passeig de Gracia, which the defense committees took over … Tuesday morning, the C.N.T. printers allowed only two papers to appear, Solidarida Obrera and the P.O.U.M.’s La Batalla … The Friends of Durruti and the genuine Trotskyites (Munis and Moulin) separately printed handbills calling for a revolutionary Junta to take over the government buildings. Josep Rebull’s P.O.U.M. left wing tried to win over the syndicalists at the barricades in another part of town for a march on the government buildings. Nothing came of these isolated initiatives … But the reputation of the P.O.U.M. shot up in the anarchist ranks. C.N.T.-F.A.I.-P.O.U.M. was the password at the barricades.